Golf in Nederland tijdens WOII - Dubbelspel

Vorig jaar, precies 75 jaar na de bevrijding, blikte historicus Arnout Janmaat terug op de oorlogsperiode in het Nederlandse golf en vertelde hij een aantal nooit eerder beschreven geschiedenissen uit deze tijd. Een longread over friendly fire, spionage en collaboratie.

oorlog

Op 10 mei 1940 begon de Duitse aanval op Nederland. De Nederlandse weerstand tegen de Duitsers was, zoals bekend, gering. Er werd echter wel degelijk succes geboekt. De zogenaamde ‘Slag om de Residentie’, een grootscheepse luchtlandingsoperatie om leden van de Nederlandse regering, inclusief Koningin Wilhelmina gevangen te nemen en de vliegvelden Ypenburg, Ockenburg en Valkenburg te veroveren, was er zo een. De Duitsers probeerden het Nederlandse leger te misleiden. ’s Nachts vloog de Luftwaffe over Den Haag, voorwendend dat ze op weg naar Engeland waren, om vervolgens vanaf de Noordzee de aanval in te het zetten. Plan ‘Fall Festung’, bedoeld om Nederland in één dag op de knieën te dwingen, mislukte jammerlijk.

Aanvankelijk slaagden de Duitsers er nog wel in de drie vliegvelden in te nemen, maar onder aanvoering van de bekende springruiter Herman baron van Voorst tot Voorst werden deze een voor een weer heroverd. Meer dan vijfhonderd Duitse vliegtuigen werden uit de lucht geschoten. Parachutisten dwarrelden uit de lucht naar onbekende bestemmingen in Den Haag. De vraag waar leden van de luchtlandingsdivisie zich na landing bevonden, was vanzelfsprekend prangend.

Het sinistere einde van Leendert Taale

In de Haagse wijk Marlot ging op 13 mei 1940 het gerucht dat Duitse parachutisten zich ophielden in een woning aan de Van Hoeylaan. Er werd onderzoek ingesteld door een reserveluitenant van de huzaren, een wachtmeester en enkele soldaten. Bij inspectie van de woning werden echter geen Duitse soldaten aangetroffen, waarna het onderzoek zich uitbreidde naar naburige panden. Na het aanbellen bij een hiervan deed een oude heer open. Het barse ‘handen omhoog’ van de wachtmeester drong maar nauwelijks door tot de verbijsterde heer, die slechts een enkele hand omhoog hief en de andere angstvallig om de deurknop klemde. De wachtmeester dacht te zien dat de oude heer een wapen probeerde te grijpen en loste twee schoten, gevolgd door een schot van de reserveluitenant. Het slachtoffer werd overgebracht naar het ziekenhuis, waar hij enkele dagen later aan zijn verwondingen overleed. Zo kwam Leendert Taale, gepensioneerd Kapitein van het Oost-Indisch Leger en al dertien jaar secretaris-administrateur van de Haagsche Golf Club, op uiterst ongelukkige wijze om het leven. De oorlog was drie dagen oud en de club was in diepe rouw.

Een dag na het noodlottige ongeval dat de Haagsche van zijn secretaris beroofde, dwongen de Duitsers Nederland tot overgave. Het bombardement op Rotterdam kende, mede door de grote branden die het tot gevolg had, een vernietigende uitwerking. Met het uitbranden van de uitgeverij van Berend Knol, onder meer de uitgever van maandblad Golf, viel er een tweede slachtoffer voor het Nederlandse golf te betreuren. Het hele kantoor, inclusief administratie en foto’s, ging in rook op. En dat was niet alles, schreef Knol er een maand later over: ‘Mijn tasch met golfstokken is natuurlijk ook verbrand, wat mijn vrouw het minst erge van alles vindt.’

De in Nederland werkzame Engelse professionals waren op dat moment al vertrokken. Douglas Monk (Hilversum) en Robert Mounce (Wassenaar) hadden op het nippertje naar hun vaderland kunnen vluchten. Les King, William Ragless, Herbert Lambert en Charles Anderson werden door de Duitse bezetter geïnterneerd. In 1944 hoorde Douglas Monk van het verlies van zijn jongere broer Guy Monk (1906-1944) – begin jaren ’30 nog kortstondig professional op de Rosendaelsche. De gewezen pro stortte met zijn Lancaster-bommenwerper neer bij Rottorf, in de buurt van Hannover.

Eén club overleefde het begin van de oorlog niet. De Wassenaarsche Golfclub ‘De Wildhoeve’, een jaar eerder door de rijke Joodse zakenman Daniël Wolf opgericht, werd in juli 1940 gevorderd door de bezetter. Op het moment dat de oorlog uitbrak was Wolf voor zaken in België. Hij wist naar de Verenigde Staten te ontkomen en overleed daar in 1943 onverwacht, maar onder natuurlijke omstandigheden. Pijnlijk genoeg nam in zijn afwezigheid de opperbevelhebber van de Wehrmacht, Friedrich Christiansen, zijn landgoed Groot-Haesebroek als zijn persoonlijk verblijf in gebruik; hij zou er onder meer Hermann Göring ontvangen. Zeggenschap over de golfbaan en -club werd op zijn bevel overgedragen aan Hamburger Golf-club Falkenstein. De vrouw en twee dochters van Wolf eindigden in Bergen-Belsen, maar keerden levend weer terug naar een afgeleefd landgoed.

De draad weer opgepakt

Na het bombardement op Rotterdam en de daaropvolgende capitulatie raapte men zo goed en zo kwaad als het ging de brokstukken bij elkaar en ging verder. Symbolisch was het opruimen van de autowrakken die het terrein van de Haagsche Golf hadden moeten weren tegen Duitse vliegtuigen. Eenmaal van de ‘autokarkassen’ gevrijwaard, kon er weer worden gegolft.

Er waren natuurlijk genoeg problemen. Gebrek aan brandstof en het toenemende gebrek aan materiaal waren het nijpendst. Maar men probeerde er het beste van te maken. Voor het baanonderhoud viel de club terug op paardenkracht, busverbindingen werden hier en daar weer hersteld, bijvoorbeeld door gebruik te maken van houtgas zoals op de lijn Den Haag-Noordwijk, wat een uitkomst was voor de kustclub, maar auto’s bleven een zeldzaamheid.

In het maandblad Golf probeerden redacteuren Brongers en Calkoen zoveel mogelijk hun ‘animerende’ en ‘propagandistische’ taak voor golf weer op te pakken. Aan de negatieve kanten van de bezetting gaven zij een positieve draai. Tegenover de slechte bereikbaarheid van de clubs per auto stelden zij dat het sportieve genot juist verhoogd kon worden door ‘een frisch fietstochtje’. Bovendien, zo stelden zij, was golf juist in deze zorgelijke situatie een ‘zegen’ voor lichaam en geest.

Het leek in de nazomer van 1940 zijn vruchten af te werpen. ‘Stond er vroeger op de parkeerterreinen der clubs een heele rij auto’s, thans staan er legio fietsen van dames en heeren, van wie een deel het fietsen welhaast verleerd had.’ Er werd zelfs geschreven dat er nooit ‘opgewekter’ golf was gespeeld dan in die periode. Golf werd veel beoefend, zelfs door de jeugd! Het clubleven bloeide als nooit tevoren.

Hoeveel zorgen hebben we in de bosschen en in de duinen tijdelijk vergeten. En het heeft niet gewerkt als verdoovingsmiddel, waardoor de zorgen later in heviger mate terugkwamen, doch we hebben ze na een dag golf gemakkelijker leeren dragen.’

Deze situatie van relatieve rust duurde voort tot 1942. De grootste vraagstukken waren of bekers als metalen voorwerpen moesten worden beschouwd en dus moesten worden ingeleverd. Nee, was het antwoord. In 1942 voerde het golfcomité zelfs nog een statutenwijziging door. Vanaf dat moment opereerde het comité als bond. Ook werd er nog een golfbaan voltooid midden in de oorlogsjaren. Het Zilven van Adolf Broese van Groenou, bij het Gelders Loenen, werd in ’42 opgeleverd na herstelwerkzaamheden door de Heidemij.

‘Dr. Rudi’ op de Kennemer

Een korte mededeling van secretaris Willem Roëll van het golfcomité in Golf markeerde de steeds nijpendere situatie die nu toch ook de golfbaan bereikte:

De ter zake bevoegde Duitsche instantie acht het gewenscht, dat in den vervolge op sportkleeding geen stervormige onderscheidingsteekenen (in het bijzonder vijf of zespuntige sterren) worden gedragen.’

Met andere woorden: de ster was voorbehouden aan Joden, die de bezetter duidelijk van de overige Nederlanders wilde onderscheiden. Binnen de Kennemer Golf Club werd in ’41 al uitgebreid gediscussieerd over de vraag of er een bord met ‘Verboden voor Joden’ bij de poort moest hangen, iets waar men niet helemaal uitkwam. Voor het brandstofvraagstuk wendde men zich tot het graag geziene Duitse clublid Fritz Strauch met de vraag of hij ‘moeite kon doen’, zodat er benzine aan de club zou worden verstrekt.

Friedrich Carl Heinrich Strauch (1898-1959) was een Duitse koopman uit Bremen, die vanaf de jaren ’20 ook in Nederland actief was. Daar handelde hij met zijn vriend Marius van Huijstee in tabak. In Duitsland trouwde Strauch met de Nederlandse Marguerite van Cranenburgh, telg uit een bekend Amsterdams bankiersgeslacht – haar oom was betrokken bij de oprichting van de Amsterdamse Golf Club. Het echtpaar Strauch maakte deel uit van de Amsterdamse beau monde. Beiden waren met enige regelmaat te vinden op de tennisbaan – Strauch dubbelde vaak met zijn schoonzus – en beiden waren lid van de Kennemer Golf Club, net als het echtpaar Van Huijstee. Strauch speelde eind jaren ’30 met handicap 14 en kwam in de competitie uit voor zijn club. In 1939 won hij op 25 juni de beslissingswedstrijd om de prins Bernhard-wisselbeker, na een zevenvoudige tie in de reguliere wedstrijd.

Niet lang na deze overwinning werd hij in augustus 1939 als dienstplichtige opgeroepen voor het Duitse leger. Strauch werd ingedeeld bij de Kriegsmarine. Hij nam geregeld verlof om zijn tabakszaken te bestieren en na de Nederlandse capitulatie kreeg Strauch Amsterdam als standplaats aangewezen. Binnen de Kennemer was dit ook over hem bekend en dus was het niet verwonderlijk dat men hem vroeg te bemiddelen inzake de brandstofvoorziening: men probeerde de oorlog zo goed mogelijk door te komen.

Strauch had echter een verborgen agenda en was veel strakker in de leer dan hij deed voorkomen. Al in ’33 was hij lid geworden van de NSDAP en kort daarna werd hij actief voor de Abwehr, de Duitse inlichtingendienst. Ook zijn zakenpartner Van Huijstee spioneerde toen al voor de Duitsers. Vanuit zijn woning aan de Lonbar Petrilaan in Overveen werkte Strauch, die zich bediende van schuilnamen als ‘Dr. Rudi’ en ‘Strachwits’, in het geheim aan een spionageoperatie op de Noordzee met zogenaamde spionageloggers.

Hij rekruteerde hiertoe Nederlandse vissers die het vanwege de ‘driemijlsregel’ – de bezetter stond niet toe dat er buiten een driemijlszone van de kust werd gevaren – financieel moeilijk hadden. ‘Gerade faule Aepfel brauche ich’, zo verklaarde hij later. Enkel rotte appels kon hij gebruiken. En die vond hij dan ook. Binnen de kortste keren voeren er vissersboten vanuit IJmuiden en Scheveningen de Noordzee op, uitgerust met zendapparatuur en ‘V-männer’, door de Duitsers opgeleide marconisten die informatie over bewegingen van geallieerde schepen en vliegtuigen doorseinden naar het Abwehr-station in Hilversum. Hierbij zag Strauch nog een groot voordeel: dankzij patronage van de Abwehr kon hij brandstof krijgen voor de vissersboten en mochten deze voorbij de driemijlszone varen, naar visrijkere gebieden op de Noordzee. De stookolie gaf Strauch aan door hem gerekruteerde vissers, anderen werd de brandstof ontzegd en op die wijze verkreeg hij een monopolie op de visvangst.

Op instructie van zijn superieuren zocht hij een zakelijke dekmantel voor deze activiteiten. Nadat hij in ’41 op de tennisbaan kennismaakte met de Nederlander Antonius Straater, die na een carrière bij Philips op dat moment directeur van de Hollandsche Crediet- en Agentuur Maatschappij (H.C.A.M.) was, had hij die gevonden. Strauch wist van Straaters strafblad en kon hem zodoende in iedere richting duwen die hij wenste. Het zieltogende bedrijf werd nieuw leven ingeblazen. Mensen uit het netwerk van Strauch, zoals Van Huijstee, participeerden in deze maatschappij. De H.C.A.M. was de zakelijke dekmantel van Strauch' spionageoperatie, precies zoals de Abwehr voorgeschreven had. Via Straater werden de Wehrmacht en de Kriegsmarine door deze firma voorzien van gloeilampen. Onder de radar verdiende Strauch vooral dankzij de visvangsten en stookolie die hij op de zwarte markt verkocht, een handeltje dat hij verborgen hield voor zijn superieuren, die daarnaast maar weinig bruikbare inlichtingen van hem kregen.

Rond 1943 kreeg de Abwehr lucht van Strauch' dubbelspel en werd hij naar Parijs overgeplaatst. Na de oorlog werd Strauch als krijgsgevangene geïnterneerd door de Amerikanen, alvorens hij in ’47 aan Nederland werd uitgeleverd om terecht te staan. Zijn V-männer werden veroordeeld, maar Dr. Rudi werd na een jaar verhoord te zijn weer aan de Amerikanen overgedragen. Tot een veroordeling kwam het nooit. Wel werd zijn naam demonstratief van de Prins Bernhard-wisselbeker gewist.

Jacob Oosterveer

Niet ver van de Kennemer woonde Nederlands beste vooroorlogse professional Jacob Oosterveer, in IJmuiden, samen met vrouw Annie Twisk en drie kinderen. Oosterveer was de oudste van drie zoons uit een geslacht van ‘duinmaijers’ die generaties lang op Clingendael woonden. Na de oprichting van de Haagsche werd hij caddie, deed mee aan het eerste Open van 1912 en werd de eerste Nederlandse golfprofessional. Daarna werkte hij achtereenvolgens voor de Kennemer (1917-1928), waar hij samen met zijn vrouw Annie eveneens het clubhuis bestierde, Toxandria (1928-1932), de Amsterdamse (1934-1939) en Domburg (1939-1940). Hij won het Open in 1917 en 1930, maar mocht ook in 1916 de beker boven zijn hoofd houden als eerste professional na Bryce en Del Court van Krimpen. Daarmee is hij nog steeds de beste Nederlander uit de historie van het toernooi.

Mevrouw Oosterveer-Twisk baatte in die jaren een sigarenwinkel uit in IJmuiden, tegenover het Rex-theater. Annie was net als Jacob lid van de NSB en, als we de naoorlogse pers mogen geloven, gingen zij en haar dochter regelmatig met Duitse militairen op stap. In juni ’43 kreeg ze in haar winkel bezoek van de heer Dinkgreve die haar vroeg twee Joodse onderduikers onderdak te geven. Ze sprak met hem af dat hij de volgende dag terug kon komen, omdat ze dit eerst met haar man wilde overleggen. In werkelijkheid seinde ze direct de notoire NSB-burgemeester Van de Weide in voor nadere instructies. Daags daarop deed NSB-rechercheur A.F. Jager zich voor als echtgenoot Jacob Oosterveer. Dinkgreve noemde man en paard. Afgesproken werd dat de volgende morgen de onderduikers zouden worden opgehaald. Het plan van Jager en Annie Oosterveer slaagde. Van de familie Fresco – echtpaar en schoonzoon Elias Duizen – alsmede hun hulpgevers werd nooit meer iets vernomen. In 1946 werd Annie veroordeeld tot vijftien jaar gevangenisstraf wegens verraad en de dood van een Joods echtpaar, Ondanks haar verweer dat er op het moment dat Dinkgreve binnen was gekomen enkele Duitsers aanwezig waren geweest die haar gedwongen zouden hebben aangifte te doen. Burgemeester Tjeerd van der Weide kreeg uiteindelijk de doodstraf.

Wat de rol van Jacob in dit alles is geweest blijft onduidelijk. Vast staat dat hij in afwezigheid van zijn vrouw verder moest met zijn leven. Contact met de familie was er niet meer. Broer Dirk en zijn vrouw hadden in de oorlog nota bene onderduikers in huis gehad. Nadien hadden zij geen behoefte meer aan contact met Jacob. De eerste jaren na de oorlog probeerde Jacob als professional aan de kost te komen. In 1952 stond hij te boek als ‘golfleraar’, wonend aan de Zeeweg 322 in Velsen, maar zijn krediet in die wereld was verspeeld. Hij richtte zich uiteindelijk op de oude familiestiel van tuinieren. Over Jacob Oosterveer werd zowel binnen de familie Oosterveer als in de algehele golfwereld niet meer geschreven of gesproken. In het maandblad Golf geen woord meer over de gewezen professional; zijn naam duikt alleen nog op in statistieken van toernooien. Zelfs de overlijdensdatum van de winnaar van het Dutch Open van 1916, 1917 en 1930 ontbreekt tot op de dag van vandaag.

Dit artikel stond eerder in Golfers Magazine 3 van 2020.

Clubs & amateurs
  • Nederlands Golf Archief