Historische figuren: Alfred Calkoen van Limmen (1900-1972)

‘Becoming the oldest member’

calkoen

Als telg van een welgestelde familie hoefde jonkheer Alfred Calkoen van Limmen niet te werken voor de kost. En dus had hij alle tijd om zich in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog te ontwikkelen tot een van Nederlands beste amateurgolfers. Na zijn gloriejaren als topamateur wordt hij voorzitter van De Pan en later van het Nederlands Golf Comité. In zijn nadagen vertoeft 'de jonkheer' het liefst op zijn homecourse De Pan, een kalme, wijze man en een mentor voor de jeugd, net als The Oldest Member in de verhalen van P.G. Wodehouse.

Alfred Cornelis Charles Eliza Calkoen van Limmen werd in 1900 in Zeist geboren. Hij was het eerste en enige kind van Charlotte Judith Calkoen van Limmen-Gerlings en Alfred Abraham Calkoen van Limmen. Calkoen werd geboren in een welgestelde familie, afstammelingen van een rijk geslacht van Amsterdamse lakenhandelaars en regenten, die eind achttiende eeuw in de buurt van Utrecht neerstreken.

Overgrootvader Abraham jr. kocht de buitens Voordaan en Beuk en Bosch in Groenekan – waar ook Rembrandts Oopjen enige tijd woonde – en praktiseerde recht in Utrecht. Na de Bataafse Revolutie werd hij uit zijn ambt ontheven, omdat hij weigerde zich achter het nieuwe landsbestuur te scharen. Na terugkeer van de Oranjes in 1816 werd hij voor zijn loyaliteit beloond met de titel jonkheer. Zijn kinderen verkochten Voordaan en vergrootten daarmee hun fortuin aanzienlijk. Alfred Calkoens grootvader Alfred Dignus Joan zorgde voor verfraaiing van de familietitulatuur: op 16 september 1880 kocht hij de titel ‘Heer van Limmen’ voor 1635 gulden van een Rotterdamse koopman. Sindsdien werd Calkoen van Limmen de familienaam, hoewel er nauwelijks meer binding was met het Noord-Hollandse dorp.

Na Alfreds geboorte woonde het gezin Calkoen van Limmen in eerste instantie in Zeist, maar vestigde zich in 1915 definitief in Den Haag. Ze woonden een aantal maanden aan de Jan van Nassaustraat, op een steenworpafstand van de Haagsche Golf Club, alvorens hun intrek te nemen in Villa Bagatelle aan de Parklaan in Scheveningen. Net als veel van de early adopters van golf in Nederland was het gezin Calkoen zeer Brits georiënteerd. Vader Calkoen was enige tijd tweede luitenant van de Huzaren, maar liet zich vooral opmerken op de Haagsche Golf Club, die hij in 1909 een paard schonk om het harde werk van het personeel te verlichten. Een gift die door het bestuur hogelijk gewaardeerd maar niet geaccepteerd werd, omdat kosten voor stalling en onderhoud te hoog werden geacht. Tussen 1921 en 1922 was vader Calkoen van Limmen secretaris-administrateur van de Haagsche, waar hij 2.000 gulden per jaar en ‘emolumenten’ als het kosteloos gebruik van dejeuner en thee voor beurde.

Jeune premier

Calkoen was reeds op zeer jonge leeftijd voortdurend op de golfbaan te vinden. Zijn grote talent voor het spel erfde hij niet van zijn vader, maar van zijn moeder Charlotte. Jarenlang was zij onbetwist de beste golfster van Nederland. Zijn won het dameskampioenschap in 1913, 1914 en 1915 en had deze serie ongetwijfeld voortgezet, ware het niet dat zij in 1916 na een kort ziekbed het leven liet. Zoon Alfred Calkoen zette de golfprestaties van zijn moeder voor, soms vrij letterlijk. In 1916 volgde hij zijn dat jaar overleden moeder op als winnaar van de Des Tombe-beker op de Haagsche Golf Club.

Een kort intermezzo in het leven van Calkoen volgde in 1919 toen hij het Haagsche verliet om in Utrecht rechten te gaan studeren, net als zijn overgrootvader. Werken was geen noodzaak voor Calkoen, maar hij besloot het na zijn afstuderen in 1927 toch een kans te geven, een periode waar hij later op terugkeek als ‘de zwartste periode’ van zijn leven. Liever stond Calkoen op de golfbaan, in het bijzonder op zijn thuisbaan de Doornsche, later 'De Pan'. Binnen de betrekkelijk kleine kring van Nederlandse golfers groeide Calkoen aan de hand van grote spelers als boezemvriend Gerry del Court vrij snel uit tot de ‘jeune premier’ van het spel – in 1919 speelde hij al met handicap 2, een jaar later debuteerde hij in de Nederlandse ploeg met onder meer Snouck Hurgronje en Del Court van Krimpen, tijdens een uitwedstrijd op Ravesteyn, tegen België, een partij die glansrijk gewonnen werd.

De grote amateurs van die tijd speelde het spel zo goed mogelijk, maar nooit verbeten. Golf symboliseerde het leven, was karaktervormend en moest in al zijn facetten zo goed mogelijk beoefend worden. Calkoen was een exponent van deze spelopvatting. Hij hechtte aan de etiquette, had bovendien een zeer principiële levenshouding, ging altijd in lekker zittende, doch esthetisch zeer verantwoorde kledij de baan in, verstond de kunst om te kunnen verliezen ‘avec le sourire’ en sloeg zelden de 19de hole, de overbrugging van sport en spel naar plicht, over, waar hij onder het genot van een ‘kummeltje’ de aanwezigen vaak wist te boeien met zijn ‘bon-hommie’ en ‘gezellige, geestige kout’. Dat hoorde voor hem allemaal bij de ware golfgeest. En dat hij verdomd goed kon putten was natuurlijk mooi meegenomen.

Redacteur maandblad Golf

Voor de popularisering van golf was een goede pers nodig. In de jaren ’20 had Calkoen samen met Snouck en Del Court geprobeerd het golfkatern van Lawn Tennis & Golf tot een succes te maken, maar dat was na drie jaar in een desillusie geëindigd. Halverwege de jaren ’30 besloot het Nederlandsch Golf Comité om het weer eens te proberen. Door een toevallige samenloop van omstandigheden werd uitgever Berend Knol aan de ijverige redacteur Joop Brongers gekoppeld en kon het nieuwe tijdschrift van start gaan. Alfred Calkoen werd aan de redactie toegevoegd, waarmee het nieuwe blad Golf vanaf 1937 van de warme belangstelling van de golfgemeenschap verzekerd was.

Calkoen schreef in Golf, zoals verwacht mag worden, over alle aspecten van het spel. Verslagen van interlands, wat persoonlijkere ‘brieven aan Mary’, humoristische ‘anachronismen’ en onder het pseudoniem Lepelman gaf hij in brieven aan ‘Driver’ impressies van golfbanen: ware propaganda voor de Nederlandse banen, die hij verluchtigde met prachtige terzijdes die een klein inkijkje in zijn dagelijkse leven gaven. Over een bezoek aan de Amsterdamse Golf Club schreef hij het volgende:

Intusschen heb ik een echt genoegelijken middag gehad, in het Hollandsche polderland onder den rook van Amsterdam. Van die rook had ik intusschen geen last. De Zuid-Wester dreef hem den anderen kant uit. Over het IJ en verder. Nadat ik mij in het clubhuis in- en uitwendig gerestaureerd had, heb ik den avond in Amsterdam in gepaste feestvreugde doorgebracht.'

Op het gebied van het spel zelf gaf Calkoen in 1938 een goede beschrijving van wat hij als de ideale golfer beschouwde. In zijn verslag van het Internationaal Open op de Haagsche schreef hij vol bewondering hoe de latere kampioen, de Engelsman Alfred Padgham, op de tweede dag de baan attaqueerde:

'De rust, waarmede deze man zich over het golfveld begeeft, zou tergend zijn, indien zij niet zoo weldadig aandeed! Nooit een overbodige beweging, nooit haast, steeds een rustig overwegen van de manier van slaan, van de lijn van een putt, dan doodbedaard adresseeren, waarna een swing volgt die tot een maximum van eenvoud is gereduceerd. Wanneer bij hooge uitzondering een bal van het rechte pad afwijkt, dan blijkt zijn teleurstelling uit geen enkel gebaar, men zou bijna zeggen dat het hem niet kan schelen en dat hij op datzelfde oogenblik bedenkt dat hij maar een sterveling is en dus geen volmaakt golf kan spelen.’


Een jaar later verscheen in Golf voor het eerst een verhaal van P.G. Wodehouse, The clicking of Cuthbert, door Syndications Press Service van Brongers – waarschijnlijk door Calkoen zelf – vertaald als Cuthbert lapt ’t ’m, waarin hoofdpersoon Cuthbert Banks op het punt staat golf op te geven. Na enkele ballen in het water geslagen te hebben, is hij er helemaal klaar mee. Teleurgesteld geeft Cuthbert zijn stokken aan de dienstdoende ober. Maar dan treft hij The Oldest Member, een zeer wijze man, die hem door het vertellen van één enkel verhaal op andere gedachten brengt. The Oldest Member figureert in meerdere verhalen van Wodehouse, waarin hij tegen de achtergrond van verschillende clubs altijd de ware golfgeest vertegenwoordigt.

Net als The Oldest Member was ook Calkoen regelmatig op een andere golfbaan te vinden. Hij had hierbij zo zijn vaste routines. Van november tot maart ging Calkoen ieder jaar ‘met winterslaap’, liefst naar warmere oorden, dicht bij een golfbaan. In de zomer verpoosde hij graag in de Zwitserse Alpen, bij Crans sur Sierre, een droomlocatie voor een golfer in hart en nieren zoals hij was. Hij nam daar zijn intrek in het Golf-hotel, waar hij bekende Nederlandse golfers zoals Walrave Boissevain, Henk Smidt van Gelder en Alexander Heldring trof, en besteedde zijn dagen aan al zijn liefhebberijen. In Golf beschreef hij een doorsnee dag uit zo'n verblijf:

Doch nu over Crans. Denk je in een hotel in een prachtige omgeving, geheel bezet met menschen die een groot gedeelte van den dag wijden aan golf of aan het aanhooren van golfverhalen. Vanuit mijn balkon waar ik 's ochtends ontbijt, zie ik uit over de course, de 13e en 14e hole, en hoor ik op het terras beneden de menschen vroolijk aan het ontbijt. Dit om halfnegen. Men start hier n.l. vroeg. De portier belt op naar de club, caddies komen de tasschen halen en men loopt naar de eerste tee over een brug over het meer waar men na de ochtendronde zwemt.’

Na achttien holes, even zwemmen, een uurtje zonnebaden en ‘een opulent dejeuner’ in het hotel, trok Calkoen zich dan ’s middags terug op zijn balkon om zich te wijden aan het ‘huiswerk’ dat hij van huis had meegenomen: het lezen van Franse en Engelse literatuur, een werk van Wodehouse bijvoorbeeld, maar nog liever: het bestuderen van de teksten van Shakespeare.

Ieder jaar na zijn ‘winterslaap’, als het huiswerk gedaan was, logeerde hij in de maand april bij zijn vriend en mede-international Frank Hubrecht, voorzitter van de Rosendaelsche, in het Gelderse Doorwerth, waar de twee zich een maand lang vermaakten met golf en het bespreken en het citeren van soms pagina’s lange stukken van Shakespeare.

Voorzitter Nederlandsch Golf Comité

Tijdens de oorlog liet Calkoen zich van zijn sociale kant zien. Professional Jos van Dijk en het grondpersoneel zaten noodgedwongen ondergedoken bij Inventum. Calkoen stak de helpende hand toe. Hij nam de golflessen die Van Dijk zou geven over, inde het geld en overhandigde het aan de ondergedoken pro. Het typeerde de sociaal voelende Calkoen, die werkelijk geïnteresseerd was in de ander en altijd de helpende hand bood.

De periode na de oorlog markeerde voor Calkoen min of meer het einde van zijn gloriedagen als actief golfer. Hij ging zich steeds meer toeleggen op zaken buiten zijn eigen spel. In 1946 werd hij voorzitter van ‘zijn’ club De Pan. Drie jaar later, na het aftreden van Nout Snouck Hurgronje, werd hij in de algemene vergadering van het Nederlandsch Golf Comité ‘bij acclamatie’ tot nieuwe voorzitter verkozen. Het was de tijd waarin de beste golfers de dienst uitmaakten: Calkoen leidde samen met rechterhand Sam Veltman de herenafdeling en Annie Buma-Van Tienhoven deed dat voor de dames. Onder zijn voorzitterschap groeide golf langzaam maar zeker. Nieuwe clubs in Groningen, Limburg en op de Veluwe konden rekenen op het deskundige advies van Calkoen en zagen het levenslicht. Onder zijn leiding werden kort na de oorlog heel voorzichtig de banden met Duitsland weer aangehaald. Hij belastte Steven van Hengel van de Kennemer met de opdracht de mogelijkheden van een jeugdinterland tussen beide landen te onderzoeken. In 1955 werd deze jeugdinterland weer gespeeld.

Nederlandse professionals waren blij met aanstelling van Calkoen. Die hielp jonge professionals met raad en daad. Geen moeite was hem te veel om bijvoorbeeld golfprofessional Gerard de Wit te helpen, die een moeizame thuissituatie kende. Calkoen steunde hem financieel en mentaal. Als De Wit speelde op het Open, dan reisde Calkoen er met de trein naartoe om hem te zien spelen. Voor de Wit was dit onbetaalbaar. Die wist dat Calkoen speciaal voor hem was gekomen, dacht: ‘wat ben ik toch rijk’ en speelde vervolgens zijn beste golf. Na goede prestaties van ‘Gerry Dewit’ in het buitenland was Calkoen de eerste om hem zijn gelukwensen per telegram te sturen.

Hoewel de nieuwe generatie veel meer lengte in de slagen had, was Calkoen nog steeds goed, op sommige dagen zelfs de beste Nederlandse amateurgolfer. Dan kon hij de jeugd nog altijd verschalken door zijn superieure houding. Waar de jongeren last kregen van de zenuwen, liep Calkoen vrolijk over de baan, altijd in een comfortabele outfit, duidelijk op zijn gemak en daarmee zijn tegenstanders het gevoel gevend dat deze oudere heer volkomen relaxed was en zich niet bovenmatig leek in te spannen. Gedurende de partij converseerde hij over allerhande onderwerpen – met zijn tegenstander als die er zin in had of anders met een toeschouwer. Zijn spel kenmerkte zich ook op latere leeftijd nog steeds door snel handelen. Hij schatte de baan in en vervolgens sloeg hij: snel en accuraat. Op die manier gaf hij mogelijke zenuwen geen kans. Hoe ouder hij werd, hoe meer Calkoen het ideale golf van zijn idool Alf Padgham benaderde.

In 1961 trad Calkoen af als voorzitter van het Nederlandsch Golf Comité. Zijn opvolger Willem Snouck - ‘the young Snouck’ - overhandigde hij, bij gebrek aan voorzittershamer, een zilveren sigarettendoos die hij in 1918 na het winnen van een wedstrijd op de Haagsche van diens vader gekregen had. Drie jaar later stapte hij op als voorzitter van De Pan, nadat er commotie was ontstaan omdat hij zonder overleg met de leden eigenhandig, met kruiwagen en spade, de green van de elfde hole had verlegd. Calkoen trok zijn conclusies: het was het sluitstuk van 32 bestuursjaren, waarvan achttien als voorzitter.

Woodhouse's Oldest Member

Na zijn bestuursperiode werd Calkoen hoe langer hoe meer Woodhouse’s Oldest Member. Altijd was ‘de Jonker’ op de club. Kalm, eigenzinnig, wijs en aanspreekbaar voor iedereen: het geweten van de club. Zijn kenmerkende zitstok plantte hij zeer regelmatig achter de vierde of de zestiende green van de club, dan kon hij het spel het beste zien. Vooral jeugdspelers hadden zijn belangstelling. Hij wierp zich op als hun mentor, sprak hen moed in als ze die lieten zakken, zoals The Oldest Member dat voor Cuthbert Banks had gedaan. ‘If you’re five up, strive to be six up’, was een van zijn gevleugelde uitdrukkingen. Jeugdleden die in het buitenland speelden drukte hij op het hart hem een kaartje te sturen over hun golfprestaties. Toenmalige jeugdspelers als Ursul de Geer, Michiel Eijkman en James Muller gaven gevolg aan zijn wens. Het leverde een uitbundige collectie ansichtkaarten op, die momenteel in het Nederlands Golf Museum in Afferden te bewonderen zijn.

Het geweten van de club bemoeide zich uiteraard ook met de door hem zo geëerbiedigde etiquette. Een jong nieuw clublid, die vanuit Amsterdam in de provincie Utrecht was neergestreken, kwam hier al snel achter toen zij, gekleed met een tot iets boven de knie komende bermuda en met een shaggie tussen de vingers in het linkse Vrij Nederland zat te bladeren op de terras voor het clubhuis. Drie overtredingen in de ogen van Calkoen, die het bestuur aanspoorde de dame in kwestie hierop aan te spreken. En dat gebeurde dan ook. Hoewel de dame haar gedrag niet veranderde is het tekenend voor zijn status.

Zijn leven lang bleef Calkoen vrijgezel. Aantrekkelijk en charmant als hij was liet hij de dames echter niet onberoerd. Bekend is het verhaal van freule van Loon, de dame die zich in 1929 samen met Calkoen tot clubkampioen had laten kronen. Tot haar overlijden had zij een portret van de jonker naast haar bed staan. Op 25 juli 1972 overleed Alfred Calkoen van Limmen in zijn woonplaats. Nederlands’ Oldest Member liet een indrukwekkende hoeveel boeken achter, maar vooral, de herinnering aan een vertolker van de ware golfgeest. Zijn vriend Frank Hubrecht typeerde hem na zijn overlijden als volgt:

Hij was een van die schaarse figuren van wie kan worden gezegd dat juist door het feit dat in zijn leven het dagelijks werk ontbrak, hij de kans zag en greep er zijn dagelijks werk van te maken zich in anderen te interesseren, hen bij te staan en dikwijls te stimuleren op een manier die de ware medemens in hem aan het licht bracht.’


(Dit verhaal van historicus Arnout Janmaat stond eerder in Golfers Magazine 10 - 2019)