De golfclub van de Elite, gelegen in de duinen bij Noordwijk, blijkt zijn weelderige terrein nu met dolle afgerichte honden te moeten beschermen tegen binnendringen van het volk, zo ervoeren wij afgelopen zondag. Tijdens een wandeling door de duinen richting Langevelderslag belandden wij, onwetend, in het Hol van de Leeuw, door over een hekje te klimmen en zo onze – rechtdoor geplande weg – te vervolgen.
Op deze misstap werden wij ‘taktvol’ gewezen door een charmant aan de slapen grijzende heer, het bekende managersbuikje gecamoufleerd door ’n stemmige stijlvolle coat. Zijn bevallige collega was reeds hautain langs ons heen geruisd richting bungalowsociëteit, waar de sherry, luchtige causerietjes en gelijkbesnaarde vrienden lokken.
Onze vriend had ons uitgelegd dat […] het “privéterrein” was. “Er is nog genoeg ruimte en zand voor jullie over”, zo zei hij ons met een wijds gebaar achter het prikkeldraad wijzend. Toen we stelden dat het niet onze bedoeling was geweest onze opwachting te doen, maar dat we alleen even achterdoor naar het strand wilden lopen en dat het toch jammer was, dat …, bleek onze vriend het gesprek als beëindigd te beschouwen en begaf zich eveneens richting bungalow, ons wat verloren achterlatend in het doolhof begrensd door prikkeldraad en hekken.
Terwijl we overlegden welke richting we dan maar uit zouden lopen, kwam er een wat zenuwachtige man, voortgetrokken door twee schuimbekkende waanzinnige herdershonden, [ons] het huis uitzetten. Eén van ons bleef staan en de honden naderden haar tot een halve meter, met hun grommende koppen in haar richting happend en bijtend. Nadat zij de man in krachtige taal had duidelijk gemaakt wat zij van de situatie dacht, bleef zij hem 1 à 2 minuten woedend maar zwijgend aankijken. De man werd hierdoor nog zenuwachtiger en het was een geluk dat hij de touwtjes nog in handen kon houden. Enfin, we zijn maar weggegaan, machteloos door de Macht van het Grootkapitaal (we zullen tenslotte maar niet spreken over sport …) en werden bijna nog van de sokken gereden door een blonde vamp in een sportwagen.
Een voorval als dit doet je wel steeds meer geloven in de rechtvaardigheid van het socialisme, om maar wat te noemen. Het golfterrein zelf was trouwens geheel verlaten en onbespeeld, op deze zomerse zondag, zo zagen wij toen we de anderhalve kilometer om het terrein heenliepen, lángs het prikkeldraad uiteraard.’
Aldus een ingezonden brief van Barry Overdevest in het Leidsch Dagblad van 22 februari 1974. Het illustreert hoe de golfgemeenschap zich in de ogen van anderen ommuurde op een terrein dat sommigen als openbaar beschouwden. Het imago van golf bereikte onder meer om deze reden in de jaren ’70 een dieptepunt, terwijl de animo voor golf juist groeide. Beslotenheid en privileges werden echter steeds minder gepruimd door het grote publiek, maar lang niet altijd was dat het gevolg van vooropgezet beleid van de golfwereld. Het geval van Noordwijk was daarin exemplarisch. Kort na de opening van de nieuwe 18-holes golfbaan zat de club alweer snel aan het maximum aantal leden. De vereniging stond daarin zeker niet alleen. Verschillende clubs, vooral in Noord- en Zuid-Holland, konden nauwelijks extra leden herbergen, sommige clubs waren genoodzaakt naar het uiterste middel te grijpen: het instellen van een ledenstop. En dat was natuurlijk funest voor het oppoetsen van het imago van golf. Het gaf de criticasters een flinke stok om mee te slaan. Het imagoprobleem bleek moeilijk op te lossen, waar wel iets aan gedaan kon worden was het tekort aan golfbanen.
Het Nederlandsch Golf Comité (NGC), vanaf 1974 de Nederlandse Golf Federatie (NGF), wilde de problemen graag oplossen, maar was niet bij machte er veel aan te veranderen. Nieuwe banen kwam van oudsher door particulier initiatief tot stand. In de jaren ’60 en ’70 vonden twee belangrijke veranderingen plaats. Voor de financiering van nieuwe golfbanen werd nadrukkelijk naar de overheid gekeken. En waar golfbanen altijd besloten terreinen waren geweest zou er steeds meer nadruk komen te liggen op het openbare karakter van golfaccommodaties.
Openluchtrecreatie
Tot de Tweede Wereldoorlog maakte de overheid geen centraal beleid ten aanzien van vrijetijdsbesteding. Dit werd overgelaten aan particulier initiatief. Sportvelden werden vaak wel onderhouden door gemeenten, een praktijk waarop golfterreinen weer een uitzondering vormden. Deze waren altijd al op zichzelf aangewezen geweest voor het onderhoud van de baan.
Een verandering van benadering door de overheid werd door de Duitse bezetter ingevoerd. Zij plaatsten natuurbescherming en recreatie onder een apart departement, waarmee de positie van de overheid ten opzichte van sport ingrijpend veranderde. Bovendien volgde uit de Duitse controledrang op de sport een zekere uniformering van de verschillende sporten. Sport was alleen toegestaan wanneer een club bij een landelijk erkende bond was aangesloten – de reden dat het Nederlandsch Golf Comité in 1942 nieuwe statuten kreeg. Dankzij de nieuw opgerichte afdeling Lichamelijke Opvoeding en Sport werd sport voor het eerst in de geschiedenis een officieel beleidsterrein van de overheid, waarbij het onder dezelfde afdeling als culturele vorming en zorg voor de natuur werd geschaard.
In de jaren ‘50 lag de nadruk voor de overheid vooral op de vorming van de jeugd, de wederopbouw van voorzieningen en het creëren van werkgelegenheid. Zo bestonden er tot 1953 ruime subsidiemogelijkheden voor het aanleggen en herstellen van sportvelden door de Dienst Uitvoering Werken (DUW), een regeling waar ook de golfsport van profiteerde. Zonder de mogelijkheid de DUW in te schakelen waren de banen van de Amsterdamse Golf Club en de Kennemer Golf & Country Club niet of in ieder geval met veel meer moeite hersteld. In totaal werden zo’n 750 sportvelden door de DUW aangelegd, waarmee ongeveer 24 miljoen gulden aan overheidsgeld was gemoeid. In 1954 werd de subsidiemogelijkheid via de DUW afgeschaft.
Met het vorderen van de wederopbouw deden toegenomen welvaart, mobiliteit en vrije tijd de vraag naar recreatiegebieden in de openlucht stijgen. De overheid nam het op zich om in deze vraag te voorzien. Het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (OKW) kreeg in 1958 een bureau Openluchtrecreatie, dat haar positie te midden van andere beleidsterreinen moest gaan bevechten. Het ideaal van de overheid was het creëren van recreatieve waarde voor de gehele bevolking. Centrale gedachte van de overheid daarbij was dat het de burger moest faciliteren in zijn behoefte aan recreatie. De burger had zelf de keuze waaraan hij de vrije tijd wilde besteden. De Eerste Nota inzake de Ruimtelijke Ordening van 1960 voorzag het nieuwe bureau van een budget van 600.000 gulden om zijn plannen te realiseren. In de volgende jaren groeide dit budget al snel tot een kleine twintig miljoen midden jaren ’60.
De gemiddelde golfer in die jaren zal de plannen van de overheid met plezier hebben gelezen. Eindelijk zou golf het voorbeeld volgen van enkele buitenlanden waar openbaar golf op zogeheten public golf courses, door clubs of overheid gefinancierde, publiek toegankelijke banen, al veel langer gemeengoed was. Internationaal gezien groeide het aantal golfbanen na de oorlog ook enorm. In Zweden was het aantal banen in de eerste twee decennia na de oorlog verdubbeld. In Engeland was het aantal golfers eveneens verdubbeld in deze periode, ook vanwege de introductie van de televisie en de uitzending van golfwedstrijden door de BBC. In Engeland wilde men medio jaren ’70 bijna 500 nieuwe 18-holes banen aanleggen om in de groeiende behoefte te voorzien, want het was dringen geblazen op de golfbanen, waarop ook niet-leden werden toegelaten. Voor de nieuwe public courses in Engeland werd nadrukkelijk gedacht aan recreatieparken met daarin ook mogelijkheden voor andere vormen van recreëren.
In Schotland was de Old Course van St Andrews nota bene een openbare baan, waar iedere sterveling tegen betaling van een geringe greenfee van 3 shillings (1952) kon gaan spelen. Verkleden moesten de niet-leden echter in de eigen auto of een nabijgelegen hotel, want het clubhuis van de Royal & Ancient Golf Club, gelegen naast de eerste tee, bleef het exclusieve domein van de louter mannelijke leden van de club. Leden kwamen dus niet of nauwelijks in contact met de greenfeespelers op de publiek toegankelijke Old Course. In Schotland was en is het bovendien niet ongebruikelijk dat meerdere private clubs een en dezelfde publieke baan bespelen. In de Verenigde Staten was er al in 1896 een eerste publieke golfbaan aangelegd in het Van Cortlandt Park. Dit stadspark in de New Yorkse wijk The Bronx is vernoemd naar de Nederlandse familie Van Cortlandt, die hier in de achttiende eeuw resideerde. Het inspireerde veel Amerikaanse steden om eveneens een publieke golfbaan aan te leggen. Zo was het openbaar golf in Amerika begin twintigste eeuw al totaal ingeburgerd.
Bij het NGC wreef men zich kort na de oorlog in de handen over alle op handen zijnde ontwikkelingen. Het idee dat er door de overheid golfbanen zouden worden aangelegd waarop een hele nieuwe groep golfers zou kunnen gaan spelen werd toegejuicht, al werd kort na de oorlog betwijfeld of hier wel genoeg animo voor zou bestaan. Wilde dit soort mogelijke plannen kans van slagen hebben in Nederland, dan moest er direct de nodige propaganda voor het spel gemaakt worden, zo wist de redactie van Golf. Alleen dan zouden er medio jaren ’60 voldoende spelers te vinden zijn voor dit soort banen en zou de overheid de mogelijkheid om golf op te nemen in recreatieparken serieus nemen. Ook aan de kosten van de materialen voor de golfspelers zou wat moeten worden gedaan. Bij het Nederlandsch Golf Comité had het idee van een publieke golfbaan al langer in de week gelegen. Pleitbezorger van het eerste uur was bijvoorbeeld Frans de Haan, die begin jaren ’50 een lans brak voor ‘Golf op een breder basis’:
‘Ten einde een groot aantal minder gesalarieerden uit de werkende stand de gelegenheid te verschaffen van natuur, sport en spel te genieten, dient ook geen luxueus clubhuis met restaurant en bar gebouwd te worden, maar een eenvoudige, duurzame gelegenheid met enkele kleedkamers èn een zaal, waar men zijn mee gebrachte boterham kan eten.’
Ook ‘Ome Lou’ (Lodwijk Bijsterus Heemskerk) van de Hilversumsche Golf Club, zelf vijftien jaar in Amerika woonachtig geweest, was voorstander van ‘public courses’ zoals die in Amerika waren ontwikkeld. Hij pleitte voor Nederlandse fabricage van stokken en ballen om de prijs hiervan te verlagen, zelfs als dat ten koste van de kwaliteit ging. Daarnaast zag hij graag dat golf onderdeel zou worden van de gymnastieklessen van de Nederlandse jeugd.
Zowel De Haan als Heemskerk wilden dat golf populairder zou worden vanwege de gunstige uitwerking die dit zou hebben op het spelpeil van de Nederlandse spelers, met name het topsegment. De zaak zat echter al snel muurvast. De Nederlandse overheid huiverde ondanks alle ontwikkelingen op het beleidsterrein openluchtrecreatie nog zeer voor de gedachte golf aan de ‘gewone man’ te presenteren. Op lokaal niveau waren in deze periode nog steeds veel gemeenteraden die a priori alles wat met een golfbaan te maken had weigerden, vanwege het vermeend elitaire karakter van de sport.
En zo bleven de ontwikkelingen in Nederland achter in vergelijking met Amerika en het Verenigd Koninkrijk. Het NGC nam een wat passieve houding aan en wachtte tot de overheid zou gaan bewegen. Aan de levensvatbaarheid van nieuwe banen en clubs werd bovendien getwijfeld, zoals de reactie op pionier Kees Poll in de jaren ’50 wel aangaf – Alfred Calkoen van Limmen en de zijnen geloofden er niet in dat die ‘Groningse boertjes’, zo herinnerde Van de Poll zich de woorden van Calkoen van Limmen, ineens en masse zouden gaan golfen. De gesloten golfwereld kreeg in die jaren niet genoeg prikkels om de status quo te veranderen. Het NGC adviseerde ad hoc als er een plan werd gepresenteerd, maar maakte geen proactief beleid ten aanzien van nieuwe initiatieven. Dat liet men liever aan de overheid, die op haar beurt huiverig bleef ten aanzien van golf in de openbare ruimte. En zo begon het lange wachten op wie het eerste zou bewegen.
Titel: De Nederlandse Golf Geschiedenis
Auteurs: Robin Bargmann, Arnout Janmaat
Uitgever: Pictures Publishers
Uitgave: Hardcover, 420 pagina's, full color
Prijs: € 49,95
Te bestellen (zonder verzendkosten) via www.picturespublishers.nl
Tevens verkrijgbaar in de boekhandel